Loom hang ik onderuit gezakt in het zonnetje op de bank in
mijn tuin. De zon verwarmt mijn huid.
Vanachter mijn zonnebril geniet ik van alle bedrijvigheid om
me heen. Pa en ma koolmees zijn druk doende om hun kroost van eten te voorzien.
Ze vliegen af en aan. Af en toe scheren ze laagvliegend over me heen. Dan
kwettert er een ander koolmeesje iets verderop en neemt een bad in de
waterkuip. Ik hoor water klateren en spatten. Het lijkt alsof ze afgesproken
hebben wie er wanneer mag badderen. Heggemus en merel nemen nu een bad. Ze lossen
elkaar af. Een ekster komt drinken terwijl twee vlinders elkaar het hof maken
in de lucht. Ze fladderen in rondjes om elkaar heen.
Al het groen doet zo mooi aan. Het maagdelijk en reine wit
van het gebroken hartje steekt af tegen het frisse felle groen van jong blad.
De sering komt in bloei. De blaadjes van de beukenhaag knappen open en laten
zich zien.
Meneer merel doet zijn verhaal. Een vinkje komt met zijn luide
roep en vliegt richting waterkuip. Ik hoor een houtduif en iets wat lijkt op
het geluid van een krekel. Alhoewel ik dacht dat je krekels op zwoele zomerse
avonden hoort.
Wat verderop klatert water uit de leeuwenkop in de andere
waterkuip. Twee tortelduiven strijken neer voor een slokje water. Het vliegt
hier af en aan.
Wat hou ik van het voorjaar.